Jeremiah 29

1Voorts zijn dit de woorden des briefs, dien de profeet Jeremia zond van Jeruzalem tot de overige oudsten, die gevankelijk waren weggevoerd, mitsgaders tot de priesteren, en tot de profeten, en tot het ganse volk, dat Nebukadnezar van Jeruzalem gevankelijk had weggevoerd naar Babel.
 de overige oudsten, Hebreeuws, het overige der oudsten der gevankelijke wegvoering. Gelijk boven Jer 28:4 , en onder vs.4, 22, 31.
2( Nadat de koning Jechonia, en de koningin, en de kamerlingen, de vorsten van Juda en Jeruzalem, mitsgaders de timmerlieden en smeden van Jeruzalem waren uitgegaan);
 kamerlingen, Of, hovelingen. Zie Gen 37:36 .
,
 timmerlieden en smeden Hebreeuws, timmerman en de smid; zie boven Jer 24:1 .
,
 uitgegaan Zie 2Ki 24:12 , 2Ki 24:14 .
3Door de hand van Elasa, den zoon van Safan, en Gemarja, den zoon van Hilkia, die Zedekia, de koning van Juda, naar Babel zond, tot Nebukadnezar, den koning van Babel, zeggende:
  Door de hand van Elása, Dit hangt aan deze woorden van vs.1, dien de profeet Jeremia zond, door dehand, enz., dat is, door den dienst; deze gezanten namen dien brief mede.
,
 zeggende Te weten, in den brief, gelijk volgt; alzo onder vs.25, 28, enz.
4Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls, tot allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, die Ik gevankelijk heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel:
 heirscharen, Zie 1Ki 18:15 .
,
 die gevankelijk zijn weggevoerd, Hebreeuws, tot de ganse gevankelijke wegvoering; gelijk vs.1.
,
 Ik gevankelijk heb doen wegvoeren De Heere.
5Bouwt huizen en woont daarin, en plant hoven en eet de vrucht daarvan; 6Neemt vrouwen, en gewint zonen en dochteren, en neemt vrouwen voor uw zonen, en geeft uw dochteren aan mannen, dat zij zonen en dochteren baren; en wordt aldaar vermenigvuldigd, en wordt niet verminderd. 7En zoekt den vrede der stad, waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den Heere; want in haar vrede zult gij vrede hebben.
 vrede der stad, Dat is, welvaart en voorspoed. Zie Gen 37:14 .
,
 vrede zult gij vrede hebben Gelijk het haar welgaat, zal het u ook welgaan.
8Want zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen.
 bedriegen, Ulieden wijsmakende dat gij binnen twee jaren zult verlost worden.
,
 dromers, Hebreeuws, dromen. Zie boven Jer 27:9 .
,
 doet dromen Dien gij door uwe ijdelheid en lichtgelovigheid gelegenheid en oorzaak geeft, om u met valse dromen te verleiden.
9Want zij profeteren u valselijk in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, spreekt de Heere.
 valselijk in Mijn Naam; Hebreeuws, in, of met valsheid.
10Want zo zegt de Heere: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats.
 als zeventig jaren Hebreeuws, aan, of naar den mond van vervuld te worden, of zijn. Deze plaats is zeer aanmerkelijk voor het gevoelen dergenen, die de zeventigjarige gevangenschap aanvangen te rekenen, niet van de verwoesting van Jeruzalem onder den koning Zedekia, maar van de wegvoering van den koning Jechonia en van vele andere Joden, [waarvan boven vs.2], die nu in de gevangenschap waren, als Jeremia dezen brief aan hen zond. Vergelijk Eze 1:2 , en Eze 33:21 , en Eze 40:1 , met de aantekening.
,
 te Babel Of, aan, met Babel; dat is, als gij zeventig jaren aldaar zult geweest zijn, of, als Babel u zolang in de gevangenschap zal gehouden hebben.
,
 bezoeken, Versta, in genade; zie Gen 21:1 .
,
 goed woord over u Dat is, mijn goede, genadige en troostelijke beloften van uwe verlossing vervullen.
,
 verwekken, Of, bevestigen, daarstellen, doen bestaan.
11Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de Heere, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting.
 vredes, Lichamelijken en geestelijken zegen, en niet het tegendeel; zie Gen 37:14 .
,
 einde Hebreeuws, achterste, laatste; dat is, hier, einde; zie Psa 37:37 , onder Jer 31:17 en vergelijk 1Pe 1:9 .
,
 verwachting Dat is, ene uitkomst, die Ik beloofd heb en gij van mij verwachten zult, of, het verwachte einde, het einde waarnaar gij gewacht hebt, een gewenst einde.
12Dan zult gij Mij aanroepen, en henengaan, en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. 13En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart. 14En Ik zal van ulieden gevonden worden, spreekt de Heere, en Ik zal uw gevangenis wenden, en u vergaderen uit al de volken, en uit al de plaatsen, waarhenen Ik u gedreven heb, spreekt de Heere; en Ik zal u wederbrengen tot de plaats, van waar Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren.
 gevonden worden, Of, mij gereed, of vindelijke tonen. Vergelijk Psa 46:2 .
15Omdat gij zegt: de Heere heeft ons profeten naar Babel verwekt;
 naar Babel verwekt; Anders: in Babel, dat is, omdat gij u wijsmaakt dat God, niettegenstaande Hij u naar Babel heeft doen wegvoeren, nochtans ook profeten derwaarts gestuurd heeft, die u z ouden troosten met belofte dat God het koninkrijk van Juda zal staande houden en u binnen twee jaren verlossen en weder te Jeruzalem brengen; daarom zo hoort nu wat de Heere dienaangaande zegt, opdat gij de ijdele hoop, die u uw valse profeten geven, moogt verlaten, en u houden aan de profetieën, die ik u hier in Gods naam doe en die u in het volgende verhaald worden. Anderen hechten dit vs. aan het voorgaande, aldus: Wanneer gij gezegd zult hebben: De Heere heeft ons, enz.; dat is, deze verlossing zal komen, als gij met oprechte boetvaardigheid zult bekennen dat ik en andere getrouwe profeten, van God verwekt zijnde, u de rechte waarheid hebben gezegd, dat gij naar Babel zoudt moeten gaan, en niet verlost worden vóór den tijd, dien God daartoe bestemd heeft.
16Daarom zegt de Heere alzo van den koning, die op Davids troon zit, en van al het volk, dat in deze stad woont, te weten, uw broederen, die met u niet zijn uitgegaan in de gevangenis;
 van den koning, Hebreeuws, el, dat somtijds voor van genomen wordt. Zie Job 42:7 , en Psa 2:7 , en onder vs.21, 31, en Jer 30:4 .
,
 stad woont, Jeruzalem;; dat is, die hier gebleven zijn, tot welke gij haast in vrede meent weder te komen, alzo u de valse profeten wijsmaken.
17Alzo zegt de Heere der heirscharen: Ziet, Ik zal het zwaard, den honger en de pestilentie onder hen zenden; en Ik zal ze maken als de afschuwelijke vijgen, die vanwege de boosheid niet kunnen gegeten worden.
 afschuwelijke vijgen, Zie boven Jer 24:8 , enz.
18En Ik zal ze achterna jagen met het zwaard, met den honger en met de pestilentie; en Ik zal ze overgeven tot een beroering, allen koninkrijken der aarde, tot een vloek, en tot een schrik, en tot een aanfluiting, en tot een smaadheid, onder al de volken, waar Ik ze henengedreven zal hebben;
 overgeven tot een beroering, Zie Deu 28:25 , en boven Jer 15:4 enz.
,
 schrik, Anders: verwoesting, schrikkelijke woestheid.
19Omdat zij naar Mijn woorden niet gehoord hebben, spreekt de Heere, als Ik Mijn knechten, de profeten, tot hen zond, vroeg op zijnde en zendende; maar gijlieden hebt niet gehoord, spreekt de Heere.
 vroeg op zijnde en zendende; Zie boven Jer 7:13 .
20Gij dan, hoort des Heeren woord, gij allen, die gevankelijk zijt weggevoerd, die Ik van Jeruzalem naar Babel heb weggezonden!
 gij allen, Hebreeuws, de ganse gevankelijke wegvoering. Gelijk boven vs.1.
21Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls, van Achab, zoon van Kolaja, en van Zedekia, zoon van Maaseja, die ulieden in Mijn Naam valselijk profeteren: Ziet, Ik zal hen geven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, en hij zal ze voor uw ogen slaan.
 valselijk profeteren Of, valsheid, leugen.
,
 slaan Dat is, laten ombrengen, gelijk in het volgende verklaard wordt.
22En van hen zal een vloek genomen worden bij al de gevankelijk weggevoerden van Juda, die in Babel zijn, dat men zegge: De Heere stelle u als Zedekia, en als Achab, die de koning van Babel aan het vuur braadde;
 hen zal een vloek Te weten van deze valse profeten zullen de gevangen Joden nog een formulier of gewoonte van vloeken nemen en gebruiken wanneer zij iemand willen vervloeken. Vergelijk onder Jer 42:18 ; Isa 65:15 .
,
 Achab, In vs.21 genoemd AcHab.
,
 braadde; Dat is, liet braden of roosten.
23Omdat zij een dwaasheid deden in Israël, en overspel bedreven met de vrouwen hunner naasten, en spraken het woord valselijk in Mijn Naam, dat Ik hun niet geboden had; en Ik ben Degene, Die het weet, en een getuige daarvan, spreekt de Heere.
  dwaasheid deden in Israël, Zie Gen 34:7 .
,
 woord valselijk in Mijn Naam, Of, een vals woord, een woord dat valsheid of leugen was; dat is, zij leerden en profeteerden valsheid, misbruikende daartoe mijnen naam en last.
24Tot Semaja nu, den Nechlamiet, zult gij spreken, zeggende:
 Nechelamiet, Dit schijnt een naam te zijn van afkomst of geboorteplaats, maar sommigen menen dat Jeremia, of God zelf hem dezen naam spottenderwijze gegeven heeft, vanwege zijne dromen, want chalam betekent dromen, boven vs.8. Onder vs.31,32, is Nechlamiet.
25Zo spreekt de Heere der heirscharen, de God Israëls, zeggende: Omdat gij brieven in uw naam gezonden hebt tot al het volk, dat te Jeruzalem is, en tot Zefanja, den zoon van Maaseja, den priester, en tot al de priesteren, zeggende:
 uw naam Op uw eigen gezag, niet door mijn last, gelijk gij u valselijk beroemt.
,
 den priester, Den tweeden priester; zie 2Ki 25:18 , en vergelijk boven Jer 20:1 .
,
 zeggende Gelijk boven vs.3.
26De Heere heeft u tot priester gesteld, in plaats van den priester Jojada, dat gij opzieners zoudt zijn in des Heeren huis over allen man, die onzinnig is, en zich voor een profeet uitgeeft, dat gij dien stelt in de gevangenis en in den stok.
  Jójada, Sommigen menen dat hij verstaat den hogepriester Jojada, [van wiens voortreffelijke daden te zien is 2Ki 11 , en 2Ch 23] , om, naar de wijze der valse profeten, hem te vleien. Anderen menen dat het een ander is geweest, die òf dood, òf naar Babel mede weggevoerd was, zulks dat Zefanja naar de orde in zijne plaats opgevolgd is.
,
 opzieners zoudt zijn Of, bevelhebbers.
,
 onzinnig is, Dit duidt hij op Jeremia. Vergelijk 2Ki 9:11 .
,
 gevangenis Van het Hebreeuwse woord zie boven Jer 20:2 .
,
 stok Het Hebreeuwse woord tsinok wordt alleen hier gevonden, zodat het onzeker is wat voor een soort van gevangenis, òf ketens en boeien, òf ook doodstraf het eigenlijk betekent. Sommigen vergelijken het met kikkim, dat ook ketens en boeien betekent; anderen menen: het is samengevoegd van tsi, dat is een schip, en janak, dat is zuigen, en zetten het over zuigschip of zuigschuit, zijnde geweest bij de Perzen [ook misschien bij andere aangelegen volken] een zeer wrede doodstraf, wanneer een mens tussen twee op elkaar gepaste schuiten gelegd en als ingepakt werd, het hoofd, de handen en voeten alleenlijk buiten stekende, en alzo gelaten, onder anderen met honig en melk [die hij moest inzuigen] gevoed, steeds met het aangezicht naar de zon gekeerd, van buiten van de vliegen, en van binnen van het gewormte en vuiligheid geplaagd, zeer deerlijk ten laatste verging.
27Nu dan, waarom hebt gij Jeremia, den Anathothiet, niet gescholden, die zich bij ulieden voor een profeet uitgeeft?
 gescholden, En voorts gestraft naar zijne verdienste.
28Want daarom heeft hij tot ons naar Babel gezonden, zeggende: Het zal lang duren; bouwt huizen, en woont daarin, en plant hoven, en eet de vrucht daarvan.
 daarom heeft hij Om te tonen dat hij een profeet is. Of, aldus heeft hij, enz.
,
 gezonden, Te weten een brief als boven.
,
 Het zal lang duren; Of, zij [de gevangenschap] zal lang duren, langdurig zijn. Hebreeuws, het, of zij, lang, of langdurig.
29Zefanja nu, de priester, had dezen brief gelezen voor de oren van den profeet Jeremia. 30Daarom geschiedde des Heeren woord tot Jeremia, zeggende:
  Daarom geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, Hier wordt nu vervolgd hetgeen boven vs.25 was begonnen.
31Zend henen tot allen, die gevankelijk weggevoerd zijn, zeggende: Zo zegt de Heere van Semaja, den Nechlamiet: Omdat Semaja ulieden geprofeteerd heeft, daar Ik hem niet gezonden heb, en heeft gemaakt, dat gij op leugen vertrouwt;
 gevankelijk weggevoerd zijn, Hebreeuws, de gevankelijke wegvoering; gelijk boven vs.1.
,
 Nechelamiet Boven vs.24, Nechelamiet, zie aldaar.
32Daarom zegt de Heere alzo: Ziet, Ik zal bezoeking doen over Semaja, den Nechlamiet, en over zijn zaad; hij zal niemand hebben, die in het midden dezes volks wone, en zal het goede niet zien, dat Ik Mijn volke doen zal, spreekt de Heere; want hij heeft een afval gesproken tegen den Heere.
  bezoeking doen over Semája, Door straf. Zie Gen 21:1 .
,
 zien, Dat is, niet bevelen en genieten. Zie Job 7:7 .
,
 afval gesproken tegen den HEERE Zie boven Jer 28:16 .
Copyright information for DutSVVA